Een 'bedrijfsongeval' met verregaande gevolgen. Het parket van Brussel en de zaak-Predom (1942-1947)

In dit artikel wordt aan de hand van een casestudy onderzocht hoe het parket van Brussel tijdens de Tweede Wereldoorlog omging met de problematiek van de bevoegdheidsverdeling en informatie-uitwisseling met de bezetter op het gebied van politiek gemotiveerde aanslagen op collaborateurs. Gedurende de eerste bezettingsjaren overheerst binnen de magistratuur een politiek van het minste kwaad. In het kader daarvan worden in toenemende mate processen-verbaal en andere informatie uit gerechtelijke onderzoeken doorgegeven aan Duitse politiediensten. Als in 1942 het geweld tegen collaborateurs toeneemt, gaat de Belgische magistratuur akkoord met het vervolgen van de daders, zolang de bezetter de gerechtelijke autonomie respecteert. Het onderzoek naar een groep jongeren die onder leiding van Eugène Predom collaborateurs hebben bedreigd wordt zo een testcase. Na de bevrijding opent het auditoraat-generaal een onderzoek naar de zaak-Predom. Het onderzoek eindigt uiteindelijk in een buitenvervolgingstelling, omdat van de betrokken magistraten en politiefunctionarissen niet bewezen kan worden dat ze handelden met kwaad opzet. Vooral voor de communisten blijft de zaak-Predom in de jaren veertig een wapen in hun aanval op de tijdens de bezetting door de magistratuur gevoerde politieke van het minste kwaad.