"Hebben wij een parlementair mandaat?" De Raad van Vlaanderen (1917-1918) als representatief vraagstuk

Tijdens de Eerste Wereldoorlog koos een deel van de Vlaamse Beweging, de zogenaamde activisten, ervoor om samen te werken met de Duitse bezetter in de hoop Vlaanderen zo een autonomer statuut te kunnen verschaffen in een naoorlogs Europa. Deze samenwerking resulteerde onder meer in de vernederlandsing van de Gentse universiteit, de bestuurlijke scheiding in Vlaamse en Waalse ministeries en de oprichting van een Raad van Vlaanderen. Deze Raad moest bij mogelijke vredesonderhandelingen de wensen van het Vlaamse volk kenbaar maken door op te treden als de ‘ware’ vertegenwoordigers van de Vlamingen.  Binnen de rijke historiografie van de Vlaamse Beweging is de Raad meermaals aangesneden en veelal weggezet als een amateuristische en chaotische marionettenbeweging. Wanneer auteurs een etiket op de Raad willen plakken valt al snel het woord parlement.  Dit onderzoek wil de notie van een parlement problematiseren aan de hand van een representatieve benadering gekoppeld aan een comparatief luik met de toenmalige Belgische en Nederlandse Tweede Kamer om zo de politieke aard van het activisme beter te begrijpen. In hoeverre leek de Raad, die elke gelegenheid aangreep om zich te profileren als anti-establishment, op beide parlementaire instellingen? Welke parlementaire gebruiken namen de raadsleden over, waar gaven zij een andere invulling aan? Aan de hand van een representatief drieluik ambieert dit onderzoek een antwoord te bieden op volgende vragen: Welke lagen van de bevolking maakten deel uit van de Raad, wat voor thema’s bespraken zij tijdens plenaire vergaderingen en hoe portretteerden de raadsleden zichzelf als nieuwbakken ‘vertegenwoordigers’? Hiervoor doet dit onderzoek een beroep op het oorspronkelijke raadsarchief. Met deze aanpak poogt dit artikel een nieuw licht te werpen op dit activistisch orgaan en de politieke erfenis van de Raad binnen de Vlaamse Beweging aan te tonen.